Hans Landsaat

Schilderijen - Tekeningen - Grafiek

Home Terug / Back

De reis naar Xinjiang (China) in 2007

Flying horse, Gansu Provincial Museum, Lanzhou, China 2007 stond vooral in het teken van de reis die Joanne en ik in mei en juni maakten naar het noordwesten van China. Via Beijing vlogen we al snel naar Lanzhou, de hoofdstad van de provincie Gansu. Ten eerste om het heropende museum aldaar te bezoeken en bovenal het “Vliegende Paard”, een bronzen beeld uit de Han-periode, te bewonderen. Dit prachtige beeld van een paard, met een hoef rustend op de rug van een zwaluw, is wel het hoogtepunt van de collectie. Het werd in Wuwei in 1974 opgegraven. Daarnaast was Lanzhou een goed uitgangspunt om onze tocht naar de Taklamakan te beginnen. Taklamakan 8, 2007 Op weg naar deze grote woestijn reisden we eerst langs Wuwei en toen naar Zhangye (hier vertoefde Marco Polo in het jaar 1271 !). Daarna bezochten we bij Jiayuguan het indrukwekkende fort dat werd gebouwd op het (toen) meest westelijke punt van het Chinese Rijk. Dit fort, op de overblijfselen gerestaureerd, was de plek waar we de eerste zandstorm meemaakten. Daarop bracht de bus ons naar Dunhuang. We zagen in enkele van de Mogao grotten aangrijpend mooie boeddhistische beelden en schilderingen, maar voor mijn werk was van groot belang ons fietstochtje naar de enorme zandduinen aan de rand van dit stadje.

Dunhuang 26, 2007 De vloeiende vormen, vooral fascinerend bij lage zonnestand, maakten zoveel indruk dat uiteindelijk een serie tekeningen het gevolg was: de Dunhuang serie. Hierna per trein naar Turpan, en daarmee waren we aan de rand van de Taklamakan woestijn beland. Vooral de grillig getekende langwerpige rotsformaties, onderweg gezien vanuit de trein, maakten indruk. Ze lagen rij na rij alsof ze in hun ernstige schoonheid aan je vroegen: “Vind je mij niet mooi ?, Kijk eens hoe ik getekend ben…”

Taklamakan 13, 2007 Onze bezoeken aan de ruïnes van de boeddhistische steden Gaocheng en Jiaohe waren hevige ervaringen. Hiervan is in de Taklamakan-tekeningen een neerslag te vinden.

Na enkele dagen bracht de trein ons naar het hete Korla en vandaar reisden we met de 'sleeperbus' in bijna 20 uur van het noorden naar het zuiden van de woestijn. Tegen de ochtend, bij het eerste licht, zag ik vanuit mijn minibedje de ruwe, zelfs schokkende vormen van enorme rotsformaties waarlangs de grote bus langzaam zijn weg vond. In de plaats Hotan genoten we enkele dagen rust in het vergane comfort van het Hotan Fandian (hotel). De stad ligt aan de Jade River en dat zal je weten. Op de bazaar kun je bijna geen stap zetten zonder dat je een hand met jade stenen onder je neus krijgt. Een taxirit naar Melikawat, een in de 10e eeuw verwoeste boeddhistische stad, voerde ons langs deze rivier waar ploegjes mensen druk naar jade 'aan het vissen' waren.

Ook in Hotan was het heet, en dat terwijl de zon niet te zien was. Een krachtige woestijnwind blies stof en zand hoog op met als gevolg dat we onder een soms verstikkend aandoend grijs gewelf liepen. Beklemmend vaak, en onvergetelijk. Via een kort oponthoud van één nacht in het rommelige Yecheng bereikten we Yarkand. De dagen in deze oaseplaats, zoals alle dorpen en steden in deze woestijn gekenmerkt door rijen wilgen en populieren, besteedden we vooral met urenlange wandelingen door de volkswijken met de lage lemen huizen, de vriendelijke mensen, de indrukwekkende begraafplaatsen en grotere en kleine moskeeën.

De stad Kashgar was het keerpunt van onze Taklamakan tocht en hier verbleven we in het voormalige Russische Consulaat, nu onderdeel van het Seman Hotel. Ook in deze rumoerige stad werd veel gewandeld. Op het terras van de vriendelijke Sadik, voor de deur van 'ons consulaat' was het in de (iets) koelere avond heerlijk toeven en daar tekende ik graag in m’n schetsboekje.

We onderbraken het verblijf in Kashgar voor een onvergetelijke tocht naar het zeer hoog gelegen Lake Karagul (het Zwarte Meer), langs de Karakorum Highway richting Pakistan. Het woeste landschap van het Pamir gebergte maakte een diepe indruk en was een enorm contrast met wat we eerder hadden gezien op deze reis.

Per trein voeren we vanuit Kashgar verder, vele uren door het eenzame woestijnlandschap, af en toen stilstaand voor een zandstorm, naar de oude koningsstad Kuqa. Deze stad, waarin van de oude schittering niets meer bewaard bleek, was het punt van uitgang voor taxiritten naar de verwoeste boeddhistische stad Subashi en naar de Kizil grotten. Ook in deze grotten was ooit veel en nu betrekkelijk weinig boeddhistische kunst te bewonderen. Erg veel is vernietigd door eerst Mongolen, toen de moslims en tenslotte gestolen door Europeanen (eind 19de – begin 20ste eeuw). De grotten liggen, zoals steeds met dergelijke plaatsen, waar aanvankelijk kluizenaars en later groepen monniken schilderden en beelden maakten, op een prachtige plek in het wilde landschap. Maar minstens even boeiend was de rit heen en weer. Nog nooit zagen we zo’n verscheidenheid aan rotsformaties. Glooiende en zachte vormen werden afgewisseld met rotsformaties waarvan het leek of de aarde hier gisteren was opengebarsten. Afgeronde toppen en venijnige kammen vlak naast elkaar, steeds anders getekend. Ook de kleur van het gesteente wisselde voortdurend.

Na Kuqa restte ons nog de treinreis naar en een paar dagen verblijf in Urumqi, de wervelende hoofdstad van de provincie Xinjiang, waar de Taklamakan zo’n groot deel van uitmaakt. Vandaar vlogen we na 3 dagen Beijing huiswaarts, waar het tekenen en iets later het schilderen wachtte.

Echter,de indrukken van deze reis waren zo hevig dat het, eenmaal terug in Amsterdam, maanden duurde voordat alles bij mij zo op z’n plaats gevallen was dat ik er vanuit kon werken. Maar na augustus wordt er weer lekker doorgewerkt.