De hoefslag van Pegasus
naar aanleiding van de presentatie van “Waar ik was, Daar ben ik” en de expositie “Eilanden” in Arti et Amicitae, vrijdag 9 oktober 2015Is er een verschil tussen kijken en zien? Deze vraag bleek na enig nadenken essentieel voor een beschouwing van het werk van Hans Landsaat. Ik was opgelucht toen ik dat begreep. Want hoewel ik Hans al jaren lang ken en al veel van zijn werk gezien heb, had ik moeite om de kern ervan in woorden te vatten. Het beschrijven van zijn werk was geen probleem, ik had al snel zo’n tweeduizend woorden staan. Maar tevreden was ik niet. Want hoewel ik over zijn opvatting van het landschap, zijn reizen, zijn voorkeur voor muziek en literatuur geschreven had, leek mijn duiding onvolledig en onaf.
Dat is nou eenmaal zo. Soms kost een beschouwing tijd. Zeker bij een kunstenaar als Hans Landsaat die hoofdzakelijk vragen stelt en eigenlijk zelden in antwoorden denkt; die een verbaasde en betrokken verwondering over de wereld in zijn werk centraal stelt. Dus begon ik opnieuw. Uiteindelijk bleek ik via het benadrukken van de verschillen tussen kijken en zien dichter bij de kern van het werk van Hans Landsaat te komen.
Kijken en zien
Het verschil tussen kijken en zien is groter dan in eerste instantie lijkt en heeft met het verstrijken van tijd te maken.
Als je kijkt verstrijkt de tijd. Kijken is een handeling met een tijdsverloop dat de betrokkenheid van alle andere zintuigen vraagt. Kijken is bewegen, is jezelf in de ruimte oriënteren. Kijk uit! dat je nergens tegenaan botst! Dat je niet valt! Kijken doe je vaak terloops, zonder dat je je ervan bewust bent en kijken doe je voortdurend, zeker als je reist. Of je nu vaart of wandelt, met de trein reist of rustig voor je huis in zeeland zit, je bent fysiek in de weer. Je richt je ogen, spitst je oren, rust met je rug in de kussens en beweegt je benen, terwijl je zo nu en dan iets ziet. Iets zien suggereert met andere worden een heel ander tijdsverloop dan kijken, en komt niet zelden in combinatie met een andere relatie tot de werkelijkheid voor.
Zien veronderstelt een zekere afstand, een zeker abstractieniveau. De relatie tot de werkelijkheid is niet direct, maar afgeleid. Je ziet iets op het moment dat zich een beeld in je hoofd manifesteert. Dat kan zich tijdens het kijken voordoen, maar ook daarna – dan heb je een herinnering – en soms zelfs van te voren. We spreken niet voor niets over ‘zieners’ als iemand in de toekomst kijken kan, hoewel dat ik het daar eigenlijk niet over wil hebben. Het gaat niet om toekomstvoorspellingen of hocus pocus. Ook ‘vooraf’ zien is een realiteit, denk aan verwachtingen, voorstellingsvermogen of patroonherkenning.
Het gaat bij dit vergelijk tussen kijken en zien niet om een of/of situatie. In tegendeel, het zijn twee verschillende aspecten van hetzelfde fenomeen die eigenlijk altijd samengaan. Ze roepen echter wel een zekere spanning op. En het is die spanning die de weergave van de reiservaringen door Hans Landsaat bepaalt. Dat komt tot uiting in de hechte en bijzondere relatie tussen reis, herinnering en beeld.
Paradoxale beelden
Het onderscheid tussen kijken en zien maakt dat ik nuances aan kan brengen in de beschrijving van zijn werk. Dat geldt vooral voor de motieven die je in zijn oeuvre onderscheiden kunt. Deze staan niet op zichzelf maar worden door Hans op een specifieke manier gevormd en gehanteerd.
Om te beginnen bij de reis. Dat het reizen in het leven en werk van Hans Landsaat een grote rol speelt, staat buiten kijf. In een groot deel van zijn werken, zo niet hét grootste deel, staan reisimpressies centraal. Zij spelen een belangrijke rol in “Waar ik was, daar ben ik”, het boek dat vandaag gepresenteerd werd. Hans Landsaat haalt in dit werk, zoals jullie zagen, herinneringen op aan Schotland, Berlijn en Canada, Australië en China. Dus verschijnt Derby Pier Australië opnieuw, een reis die hij 1996 maakte, en Leshan in China waar hij in 2004 een pad omhoog klom. Ook in de schilderijententoonstelling van Hans komen verschillende reizen voorbij, zoals de reis naar Jan Mayen, een eiland dat in de Noordelijke IJszee ligt.
Maar hoe belangrijk het thema van de reis ook voor zijn tekeningen en schilderijen is, het lijkt nooit zomaar om een reisverslag te gaan. Het is in zeker opzicht niet de reis die hij verbeeldt, maar zijn ervaring. Hij verbeeldt indrukken die los komen te staan van de tijd, indrukken die vervolgens zonder moeite verplaatst worden van daar - waar was toen hij zijn reizen maakte - naar hier. Dus zijn er in de zaal hiernaast schilderijen van eilanden te zien. Er zijn donkerblauwe, bijna zwarte heldere nachten weergegeven in de kleur van inkt. Er is een ijle koude. Er is mist in zachte tinten en voorzichtige kwaststreken waar een streep land volledig in de lucht lijkt te verdwijnen. Er zijn rotspartijen die zich helder aftekenen en stukken steen die vurig zijn. Sommige eilanden zijn sprankelend, glinsterend, resten land die zomaar lijken op te doemen, half fata morgana, half echt.
Kijken en zien versmelten. Hans schildert wat hij zag. Maar hij doet het op zo’n manier dat de reis ook een droom had kunnen zijn. Een beschrijving in “Waar ik was daar ben ik” lijkt die droomtoestand van sommige tekeningen en schilderijen te bevestigen. Hans Landsaat noteert bij een landschap uit Australië: “Cape York Peninsula 1992, Van Aboriginal schilderingen leerde ik dat alles leeft (met een dikke streep onder alles): ook bergen, rotsen, heuvels. Ik was omringd door toekijkende rotsen.”
Herinnering en Landschap
De droom heeft een andere tijdsverloop dan de werkelijkheid, zoals het kijken een ander tijdsverloop heeft dan het zien. Elders in een heel ander landschap deed Hans een existentiële ervaring op die hij in zijn werk en op zijn doeken herhaalt: droge koude nachten, mistige dagen op zee, eenzaamheid in een hotel, vermoeidheid na een wandeling de berg omhoog, een toevallige ontmoeting. Het zijn deze ervaringen die zijn werken voeden.
De verhouding tot de waarneming is bij Hans Landsaat dus in zeker opzicht ambivalent. Hij schildert waar hij was en wat hij zag, maar staat toe dat ook de ervaring bij de vormgeving van zijn landschappen een rol speelt. Vanwege die extra aandacht voor de subjectieve ervaring speelt de zeventiende-eeuwse einder in zijn werk maar een kleine rol. Het is geen hoopvol perspectief zoals bij Jacob van Ruisdael of Philips Koninck. Hij focust daarentegen op losse onderdelen en details. Rivieren, eilanden, rotsen, bergen met ogen, hemels met sterren, verstilde momenten waarop de visuele ervaring met de fysieke beleving samenvalt.
Soms, zoals in de zeefdrukken uit “Grenzen / Overgangen” uit 1983, lijkt de horizon gebroken en zijn aarde en lucht, water en land losse elementen. Soms is de horizon mistig, een overgang tussen twee kleurvlakken, waarbij ik heel even aan het werk van Gerrit Benner moest denken. De Hollandse schilderkunst speelt overigens wel degelijk een rol. Zo kunnen de bomen langs het Leopoldkanaal in het noorden van Oost- en West-Vlaanderen (België) aan de grens met Zeeuws Vlaanderen plotseling toch als de bomen van ‘het laantje van Hobbema’ zijn.
Aziatische details, of het geheim van Ma
Maar, zullen sommigen van jullie ongetwijfeld denken, heeft Hans die opvatting van het landschap dan niet aan de Aziatische kunst ontleend? Want de manier waarop hij de ruimte weergeeft en interpreteert kan sterk op die van Aziatische zijdeschilderingen lijken.
Ook Aziatische schilderingen worden gekenmerkt door dat nét iets andere tijdsverloop. Er is niet zomaar sprake van een ‘eenheid van tijd en plaats’, zoals dit in de klassieke westerse schilderkunst en ook is het perspectief anders. Ook hier zie je die bijzondere combinatie van bergen en lucht, weergegeven als verschillende losse landschappelijke elementen. En vaak lijkt het alsof je ze schuin van bovenaf beziet. Bovendien komt, zowel in de zijdeschilderingen als in het werk van Hans, de verbeelding van de overweldigende schoonheid van natuur ook tot uiting in minieme details. Zo intiem dat het lijkt alsof je er zojuist met je handen langs streek. Geen eenheid van plaats en tijd dus, die de kunstenaar ertoe dwingt om alles aan elkaar te schilderen, maar een leegte tussen de dingen, een stilte in de ruimte, ‘Ma’.
‘Ma’ is een bijzonder Japans begrip, dat op Wikipedia wordt omschreven als een ‘negatieve ruimte’. Wat daar precies mee bedoeld wordt, is voor ons niet makkelijk te begrijpen. Een performance kunstenaar met een zekere interesse in het No-theater legde me nog niet zo lang geleden uit dat het woord ook stilte kan betekenen, datgene dat je ervaart als na overdonderend hard getrommel plotseling een stilte valt. Het heeft dus iets te maken met contrasten en paradoxen, waardoor ik ‘Ma’, ook al heb ik niet aan Hans gevraagd of het in zijn werken een rol speelt, wel toepasselijk vind. Want het doet er uiteindelijk niet toe of het landschap ‘Ma’ bevat of aan de droomtijd van de Aboriginals refereert, omdat die kenmerkende leegte, dat specifieke breekpunt tussen de elementen dat zo literair en poëtisch is, ontegenzeggelijk in het werk aanwezig is.
Hoefslag van Pegasus
Je hebt relatief veel woorden nodig om uit te leggen wat de poëzie van een visuele indruk zou kunnen zijn. Veel woorden of een welgekozen metafoor, wat gaandeweg het schrijven over Hans ‘de hoefslag van Pegasus’ werd, een zeventiende-eeuwse metafoor voor de dichtkunst die ik plotseling heel toepasselijk vond voor zijn hele eigen, eigenwijze blik.
Dat beeld werd op de eerste plaats opgeroepen door die heel bijzondere bronzen Chinese sculptuur waar Hans in zijn website op wijst. Tijdens de reis naar Xinjiang in China in 2007 bewonderde hij namelijk het zgn. “Vliegende Paard”, een bronzen beeld uit de Han-periode. Ik kende dit beeld niet en was bij het zien van de afbeelding op internet onmiddellijk geïntrigeerd: Dit prachtige beeld van een paard werd begin jaren zeventig in Wuwei opgegraven en al bij de eerste blik zie je dat het beest er de vaart in heeft. Pas in tweede instantie, wanneer je de beschrijvingen leest, realiseer je je dat het dier met zijn rechter achter been op de rug van een zwaluw staat.
En van het ene vliegende paard kwam ik zomaar bij het andere vliegende paard terecht, dat naar verluidt geboren werd toen Perseus het hoofd van Medusa afsloeg. Het sprong tevoorschijn en vloog onmiddellijk naar Parnassus – de berg waar de Muzen zetelden. En daar waar de hoeven van het paard de grond raakten, ontsprong een bron, de Paardenfontein of Hippocrene, en wie het water dronk uit de bron kreeg de gave van het dichten.
Een prachtig beeld vond ik, zowel die paardensculptuur uit China, een hoogtepunt van de Han cultuur, als dat beeld dat door vrijwel alle Nederlandse zeventiende-eeuwse dichters werd gekend: Maria Tesselschade, Joost van den Vondel, Jacob Cats. Wat het werk van Hans Landsaat betreft, stelde ik me voor hoe hij vanaf dat paard dat bijzonder half oosterse perspectief voor ogen had. Hij bezag de wereld een beetje schuin van boven en vloog hoeftrappelend van eiland naar eiland, van werelddeel naar werelddeel, en toen met ritmisch geraas weer naar Nederland en Zeeland terug. De populieren ruisen en de wind en de zee. De Chinese denkers Lao Zi en Zhuang Zi spreken. “gerelateerd aan de belangstelling voor en de reizen door China- las ik hun geschriften,” schrijft hij op zijn site. “Dit voegde een belangrijke extra dimensie aan mijn denken, en dus aan het blikveld toe.”
Reisverhalen
En dus vertegenwoordigen reis, tijd en herinnering bij Hans veel meer dan zomaar een reisverslag. Het kan over landen, cultuur en muziek gaan. Zo worden in “Waar ik was, daar ben ik” ook de Russische componiste Oestvolskaja en Thelonious Monk gememoreerd.
Als verdere inspiratiebronnen noemt Hans Landsaat ook schrijvers, zoals de Duits/Engelse W.G. Sebald wiens reisverslagen bijna volledig samenvallen met persoonlijk getinte historische beschrijvingen. In de “De ringen van Saturnus”, om maar iets te noemen, wandelt Sebald door Engeland. Hij filosofen, over wevers, over Joseph Conrad de schrijver van “Heart of Darkness” die eigenlijk Józef Teodor Na??cz Konrad Korzeniowski heet. Maar dat terzijde, want ik geloof niet dat het werk van Sebald een grote invloed op de schilderkunst van Hans Landsaat heeft. Toch wou ik deze schrijver even noemen. Niet alleen omdat zowel Hans als ik grote bewonderaars van hem zijn, maar vooral vanwege een laatste belangrijk element, de melancholie die zowel in het werk van W.G. Sebald als in het werk van Hans Landsaat heerst.
Wie anders verzint titels als “Waar ik was, daar ben ik” en “Achterwaarts Reizen”, de titel van een leporello die in 2001 verscheen, dan iemand die soms wat melancholiek naar achteren ziet. Naar aanleiding van die leporello had ik destijds een stukje geschreven, wat precies weet ik niet meer, maar ik herinner me wel dat Hans op mijn vraag wat hij met die titel bedoelde antwoordde: “Ik houd van achterwaarts reizen. In de trein rijdt ik liefst achteruit zodat ik het landschap van me af zie bewegen. Ik vind dat een plezierig perspectief.”
Met dat laatste luchtig antwoord van Hans wil ik mijn spreekbeurt eindigen. Ik hoop dat jullie met plezier naar boek, film en tentoonstelling hebben gekeken. Hans is tachtig geworden, en ik heb dit stuk geschreven en hem nog niet eens gefeliciteerd. Dat doe ik bij deze, terwijl ik luister naar de hoefslag van Pegasus en kijk naar de manier waarop het ritme van zijn reisherinneringen zich voegt naar het ruisen van de populieren en de zee.