Hans Landsaat

Schilderijen - Tekeningen - Grafiek

Home Terug / Back

Goethe-Institut, Amsterdam - 25 april 2019

Inleiding bij de presentatie van de leporello Vanwege Sebald

door Ria van Hengel

Vanwege Sebald - leporello, 2019

Ik ben niet alleen de vertaler van al het werk van W.G. Sebald, maar ook een van zijn grootste fans. Ik heb werk van Goethe vertaald, van Kleist, van Nietzsche, van Elfriede Jelinek, Herta Müller en Thomas Bernhard, en dat allemaal met veel vreugde. Maar geen schrijver is zo in mijn hart gaan zitten als Sebald.

Geboren in 1944 in een klein dorp diep in Beieren, met een vader die in de Wehrmacht diende, heeft hij de druk van het naziverleden van Duitsland zo sterk ervaren dat het al zijn werk doortrekt. Hij wilde zelf niet meer in Duitsland leven, gaf zijn germaanse namen Winfried Georg op (hij hield alleen de voorletters) en liet zich Max noemen en heeft zijn hele beroepsleven, als literatuurwetenschapper aan de universiteit van Norwich in East Anglia doorgebracht, totdat hij bij een autoongeluk op 57-jarige leeftijd om het leven kwam.

Ik vertaalde zijn grote prozawerken Duizelingen, De emigrés, De ringen van Saturnus en Austerlitz, een uniek literair genre: fictie gemengd met essayistiek, geschiedenis en filosofie, in een onnavolgbare stijl: klassiek, met lange, ingewikkeld geconstrueerde, perfecte zinnen, laconiek en soms ironisch maar altijd met een ondertoon van melancholie. Vaak verbergt hij zich achter een rondtrekkende verteller, die steden, landschappen, musea bezoekt, sporen van geschiedenis volgt, echte of verzonnen dagboeken en brieven bestudeert, met alle verstopte intertekstuele verwijzingen en associaties van dien, en altijd verborgen feiten en gebeurtenissen opdelft, die vaak verbonden zijn met verval, verwoesting en dood. Ik vertaalde ook zijn bundels met essayistisch werk, zijn aangrijpende  prozagedicht Naar de natuur, en zijn nagelaten gedichten, grotendeels gebundeld in Over het land en het water, enkele verschenen in het poëzietijdschrift Awater van winter 2019, en de uiterst korte gedichten in de nog te verschijnen bundel Onverteld (met etsen van Jan Peter Tripp).

Is het de inhoud van zijn werk, het herinneren, het associëren, zijn vermogen om áchter de dingen te kijken, überhaupt het kijken, dat op zoveel mensen zoveel indruk maakt? Talloze kunstenaars, op het gebied van toneel, film, beeldende kunst, hebben zich door hem laten inspireren. En hij doet ook iets met zijn vertalers. Ik vertaalde niet alleen zijn werk, ik wilde met hem meereizen, de tochten herhalen die hij in zijn boeken beschrijft (ik heb de reis uit Duizelingen, van Milaan naar zijn geboortedorp Wertheim nagedaan, de wandeling uit De ringen van Saturnus door East Anglia (wat Hans en Joanne ook hebben gedaan), ik heb op Corsica de begraafplaatsen en de musea bezocht die hij beschrijft in de essaybundel Logies in een landhuis, en ik ben niet de enige.

En ik heb gemerkt dat die speciale betrokkenheid voor al zijn andere vertalers geldt. Er is een internationale groep ontstaan van vertalers van zijn werk (bij geen enkele door mij vertaalde auteur is dat gebeurd), die vooral na zijn vroege dood, toen we hem niet meer zelf konden raadplegen, elkaar hielpen bij moeilijke passages, elkaar op de hoogte hielden van onze Sebaldwerkzaamheden, zijn sterfdag herdachten, en uiteindelijk vorig jaar elkaar live ontmoetten op een Sebaldcongres in het Europese vertalershuis in Straelen, Duitsland, en dat was ook een heel emotionele ervaring, het was alsof we elkaar al jaren persoonlijk kenden, en dat kwam allemaal door Sebald.

Ik maakte voor het congres onder andere een beknopt overzicht van Hans Landsaat's "Vanwege Sebald" project, met Duitse vertalingen en commentaar.

Geen wonder dus dat het mij raakte toen ik erachter kwam dat Hans Landsaat al jaren zijn werk op werk van Sebald baseert. Niet anekdotisch of illustratief, misschien op een enkele uitzondering na, maar op een dieper niveau, ook associatief: hij wordt geraakt door Sebalds waarnemingen, het grote dat uit het kleine voortkomt, door zijn wijsheden zou je ook kunnen zeggen, en hij verwerkt dat op zijn eigen manier. Zelf zegt hij daarover:

"Sebald kwam in mijn leven omstreeks 2000. Zijn werk greep mij meteen, en nadat ik al zijn boeken had gelezen" [in mijn vertaling - en ik ben echt blij dat ook een vertaling dat effect kan hebben] "was ik volkomen geboeid. Ik las alles opnieuw en ik kon het niet laten om dat wat ik me had eigen gemaakt in beeldend werk om te zetten. Sebalds werk heeft zoveel dat mij inspireert. Zijn waarnemingen, soms tijdens korte of langere wandelingen, roepen vaak associaties op met geschiedenis en klimatologie, geologie, maatschappelijke en menselijke omstandigheden, ik kan niet anders dan die gebruiken."

En elders prijst hij de combinatie van waarnemen en overdenken in het werk van Sebald, en de manier waarop zijn waarnemingen verrassende vergelijkingen en even verrassende herinneringen oproepen. Ik citeer nu Hans Landsaat, die een citaat geeft van Sebald uit De ringen van Saturnus:

"'Eigenlijk weet je, als je door de voor bezoekers opengestelde zalen van Somerleyton loopt, soms niet precies of je je op een landgoed in Suffolk bevindt of op een heel afgelegen, als het ware extraterritoriale plek, aan de kust van de Noordelijke IJszee of in het hart van het zwarte continent. Ook in welk decennium of in welke eeuw je bent valt niet zonder meer te zeggen, want vele perioden liggen hier over elkaar heen en blijven naast elkaar bestaan.'

Is het deze dieptepeiling in één ervaring die mij zo aantrekt? Zeker, want ook ik voel me in de loop der jaren steeds minder verplicht een soort eenduidigheid te volgen in mijn werk. Zowel qua onderwerpkeuze als in de manier van uitwerken daarvan voel ik me niet gebonden door een vooraf bepaalde weg. En, waar bij Sebald in één waarneming zowel de tijd als de plaats als het ware door elkaar tuimelen, leidt dat bij mij tot een gevoel van verwantschap."

Ik heb inmiddels veel van het door Sebald geïnspireerde werk van Hans Landsaat gezien, en ben ervan onder de indruk. Hij maakte bv. een aquarel met als titel "Flaubert en het zand", later ook een olieverfschilderij met de titel "Janine Dakyn's Flaubert", die geïnspireerd zijn door een passage uit De ringen van Saturnus, waar Sebald de Flaubertdeskundige Janine Dakyns aan het woord laat. Ik lees nu pagina 17 regel 9 t/m pagina 18 regel 4:

Flaubert en het zand, 2016     Janine Dakyns' Flaubert, 2016

Overigens heeft Janine Dakyns, die vaak in een toestand van bijna zorgwekkend enthousiasme geraakte wanneer ze haar gedachten naar voren bracht, met de grootst mogelijke persoonlijke belangstelling de scrupules trachten te doorgronden die Flaubert als schrijver had, zijn angst voor het verkeerde, die hem zoals ze zei soms weken- en maandenlang aan zijn canapé kluisterde en hem deed vrezen dat hij nooit meer zelfs maar een halve zin op papier zou kunnen krijgen zonder zich allerpijnlijkst te compromitteren. In zulke perioden, zei Janine, leek het hem niet alleen volkomen uitgesloten dat hij ooit nog iets zou schrijven, maar was hij er bovendien van overtuigd dat alles wat hij tot dan toe had geschreven een aaneenschakeling was van louter onvergeeflijke fouten en onwaarheden met onafzienbare gevolgen. Janine beweerde dat de scrupules van Flaubert waren terug te voeren op de verdomming die hij overal onstuitbaar zag voortschrijden en die naar zijn overtuiging ook al oversloeg naar zijn eigen hoofd. Het was, zo moet hij eens gezegd hebben, alsof je in het zand wegzakte. Waarschijnlijk om die reden, dacht Janine, was zand overal in het werk van Flaubert zo belangrijk. Het zand veroverde alles. Door de dag- en nachtdromen van Flaubert joegen volgens Janine telkens weer enorme stofwolken die, opgedwarreld boven de dorre vlakten van het Afrikaanse con-tinent, naar het noorden trokken, over de Middellandse Zee en over het Iberisch Schiereiland, tot ze op een bepaald moment als as neerdaalden op de Tuilerieën, op een voorstad van Rouen of op een provinciestadje in Normandië, en binnendrongen in de kleinste ruimten. In een zandkorrel in de zoom van een winterjurk van Emma Bovary, zei Janine, zag Flaubert de hele Sahara, en ieder stofje woog voor hem evenveel als het Atlasgebergte.

En hij maakte een werk met als titel "De zuigkracht van de leegte , ook geïnspireerd door een passage uit De ringen van Saturnus, waar Sebald de langzame afbrokkeling beschrijft van het dorp Dunwich. Ik lees nu pagina 162 regel 6 t/m pagina 164 regel 7  (met weglating van p. 162 r. 9-13 en p. 163 r. 23-36)

De zuigkracht van de leegte - Vanwege Sebald, 2016      De zuigkracht van de leegte - Vanwege Sebald, 2017      De zuigkracht van de leegte - Vanwege Sebald, 2016

Het hoogtepunt van de ontwikkeling van Dunwich viel in de dertiende eeuw. Dagelijks kwamen en gingen toen de zeilschepen van en naar Londen, Stavoren, Stralsund, Danzig, Brugge, Bayonne en Bordeaux.
(...)
De scheepsbouw, de handel in hout, koren, zout, haringen, wol en huiden was zo winstgevend dat men al gauw in staat was alle denkbare maatregelen te treffen tegen aanvallen van landzijde en tegen het geweld van de zee die onophoudelijk haar tanden in de kust zette. Het valt nu niet meer te zeggen hoeveel vertrouwen deze verdedigingswerken de bewoners van Dunwich destijds inboezemden. Vaststaat alleen dat ze uiteindelijk ontoereikend bleken toen in de nieuwjaarsnacht van 1285 op 1286 een stormvloed zulke afschuwelijke verwoestingen in de benedenstad en het havengebied aanrichtte dat maandenlang geen mens meer wist waar de grens was tussen de zee en het land. Overal ingestorte muren, puin, brokstukken, kapotte balken, gebarsten scheepsrompen, doorweekte massa’s leem, grind, zand en water. En toen, na enkele decennia van wederopbouw, op 14 januari 1328, na een ongewoon stille herfst- en kersttijd, een zo mogelijk nog vreselijker bezoeking. Opnieuw valt een orkaanachtige noordoosterstorm samen met de hoogste vloed van de maand. Bij het invallen van de duisternis vluchten de bewoners van de havenwijk met al hun have en goed naar de bovenstad. De hele nacht beuken de golven de ene rij huizen na de andere omver. Als zware stormrammen botsen de in het water drijvende dak- en steunbalken tegen de muren die nog overeind staan. Bij het ochtendgloren staan de overlevenden, een schare van misschien zo’n twee- of drieduizend zielen, zowel voorname lieden zoals de FitzRicharts, de FitzMaurices, de Valeins en de De la Falaises als het gewone volk, tegen de storm in geleund boven aan de rand van de helling, vol ontzetting door de vlokken zoutig schuim heen in de diepte starend, waar balen en vaten, verpletterde hijskranen, aan flarden gescheurde windmolenzeilen, kisten en tafels, kasten, veren bedden, brandhout, stro en verdronken vee kolkend in het witbruine water liggen als in een maalstroom van vernietiging. Steeds opnieuw drong de zee in de daaropvolgende eeuwen op een dergelijke catastrofale manier het land binnen, en natuurlijk schreed ook in de rustige tussenperioden de erosie van de kust steeds verder voort.

Langzamerhand schikte de bevolking van Dunwich zich in de onveranderlijkheid van deze ontwikkeling. De uitzichtloze strijd werd gestaakt, men keerde de zee de rug toe en bouwde, telkens wanneer de tanende middelen dat toestonden, in westelijke richting - een langdurig, zich over generaties uitstrekkend vluchtproces, waarmee de langzaam stervende stad als het ware instinctief een van de basisbewegingen van het menselijk leven op aarde beschreef. Opvallend veel van onze nederzettingen zijn op het westen gericht en schuiven, waar de omstandigheden dat toelaten, westwaarts.
(...)
Na de eerste zware verwoesting werd het gebied ten westen van de stad bebouwd, maar zelfs van het franciscanerklooster dat daar ontstond zijn nu nog slechts een paar brokstukken over. Dunwich met zijn torens en zijn vele duizenden zielen is opgelost in water, zand en grind en dunne lucht. Als je vanaf het grasveld boven de zee de kant op kijkt waar eens de stad moet zijn geweest, dan voel je de enorme zuigkracht van de leegte.

En op basis van het gedicht "Panacee" uit de bundel Over het land en het water maakte hij deze aquarel , die ook in de leporello is terechtgekomen. Tot slot lees ik dat gedicht:

Panacee - Vanwege Sebald - leporello (fragment), 2019

Panacee

Een silhouet 
een vingerhoed
 het oog van een naald

Een bedevaartsoord
een herinnerde steen
een verplaatste berg

Een pentagram
en een blokje ijs
gekleurd door een vleugje
Pruisisch blauw.

Hans, ik hoop dat het je gegeven is nog heel lang door te gaan met dit prachtige project "Vanwege Sebald"


15 april 2019

Ria van Hengel
Vertaalster